De vuurjuffer –Pyrrhosoma nymphula is een libel van de familie van de waterjuffers.
Het is één van de weinige juffers die grotendeels rood gekleurd zijn.
Levenscyclus
Larven overwinteren een tot drie keer, afhankelijk van watertemperatuur en voedselaanbod. Ze gaan volgroeid de laatste winter in, waardoor ze in het vroege voorjaar geconcentreerd kunnen uitsluipen. De vuurjuffer is de vroegst uitsluipende soort in Nederland. Het uitsluipen gebeurt van half april tot begin juli, met een piek in mei en begin juni.
Na de winterjuffers, die als juffer overwinteren, is de vuurjuffer de eerste libel die we tegenkomen in het vroege voorjaar. Veel individuen overwinteren als volgroeide larve, waardoor ze bij een geschikte temperatuur in het voorjaar meteen kunnen uitsluipen. Hierbij zoeken ze een geschikte stengel waarover ze omhoog kruipen. Als ze een veilige plek hebben gevonden barst het huidje open, waar na enige tijd een nog bleek gekleurde juffer uitkomt. Nadat de vleugels zijn opgepompt en het dier is gedroogd vliegt de juffer weg van het water op zoek naar een zonnige plek langs een bosrand, in een park, maar ook in de tuin. Dit doen ze om op te warmen en op zoek te gaan naar voedsel: kleine insecten. Ook het volwassen worden vindt op zo’n zonnige plek van het water vandaan plaats. Het uitkleuren is daar een onderdeel van, waarbij de juffer na ongeveer een dag z’n mooie rode kleur heeft gekregen. Als het dier volwassen is vliegt hij terug naar het water om te beginnen aan de voortplanting.
De vuurjuffer is een grote juffer, lengte tot 36 mm. Het abdomen van beide geslachten van de vuurjuffer (imago) is opvallende rood, maar bij de mannetjes hebben enkel de laatste segmenten donkere banden, bij de vrouwjes zijn alle segmenten zwart getekend Het borststuk is donker met een rode of (bij de vrouwtjes) donkergele schouderstreep. De poten zijn zwart.
De larve van de vuurjuffer is te herkennen aan de X-vormige donkere vlek op de staartlamellen. In tegenstelling tot de meeste waterjuffers, zijn die staartlamellen echter niet in twee delen verdeeld.
De eieren worden afgezet in stengels van drijvende waterplanten. De dieren vormen meestal een tandem voor de paring en de eileg. Het vrouwtje boort met haar legboor gaatjes in de stengel, en plaatst vervolgens in ieder gaatje een eitje.
Habitat
Allerlei stilstaande en zwak stromende watertypen met rijke oevervegetatie en drijfbladplanten. Talrijk in laagveen, vennen en tuinvijvers. Vaak ligt het water beschut en deels in de schaduw.. Ze rusten vaak met halfgespreide vleugels.
Vliegtijd
Van eind maart tot begin september, hoogste aantallen in mei en juni.
Bronnen: Wikipedia, Libellennet, natuur.be